vrijdag 30 mei 2008

Gustav Leonhardt 80 jaar

In het Reformatorisch Dagblad staat een interview met de tachtig jarige Gustav Leonhardt:

Er lag een baan als directeur in het zakenleven voor hem klaar. Toch koos Gustav Leonhardt voor een loopbaan als specialist op het terrein van de oude muziek. Vrijdag bereikte de internationaal bekende organist, klavecinist en dirigent uit Amsterdam de 80-jarige leeftijd. „Als ik één ding geprobeerd heb níét te worden, is het een bekende Nederlander.”.*?){32})#is -->
Amsterdam, Herengracht. Vlak bij de kruising met de Raadhuisstraat buigt de gracht licht af. Precies in de knik, tegenover de Driekoningenstraat, rijst een statig grachtenpand op: Huis Bartolotti.
Het pand is meegebouwd met de bocht van de gracht. Twee spreuken sieren de gevel. De cartouche op het linkerpaneel vermeldt: ”Ingenio et Assiduo Labore” (door vernuft en noeste vlijt), het rechterpaneel bevat de tekst: ”Religione et Probitate” (door religie en rechtschapenheid). Boven de derde verdieping bevindt zich een fraaie trapgevel, versierd met pilasters, vazen, luiken en maskers.
Een bordje op de muur vertelt dat Huis Bartolotti in 1618 is gebouwd voor een van de rijkste Amsterdamse zakenmannen uit die tijd. Het pand is het best bewaarde voorbeeld van de Hollandse renaissancestijl aan de Herengracht.
Hier woont Gustav Leonhardt, samen met zijn vrouw Marie. De 80-jarige éminence grise -grijs haar, correct gekleed- komt zijn bezoek in de lange marmeren gang in de verte tegemoet. Hij gaat voor naar een groot vertrek aan de rechterkant van de gang. Zijn gebruikelijke ontvangstzaal? „Eh, gewoon een kamer”, reageert de musicus gedecideerd.
De riante stijlkamer ademt een 18e-eeuwse sfeer. Aan de wand schilderijen, langs de muur oude dressoirs, een enorme kroonluchter aan het plafond. Bij het raam, dat uitzicht biedt op een grote binnentuin met beelden, buxushaagjes en grindpaadjes, staat een klavecimbel dat duidelijk veel bespeeld wordt. In de hoek huist een kleiner toetsinstrument, een virginaal, dat ogenschijnlijk minder vaak wordt aangeraakt.
Het rumoer van de Amsterdamse binnenstad is nauwelijks hoorbaar in deze stijlkamer. Hier kan Leonhardt, al jaren specialist op het gebied van de oude muziek, zich ongestoord onderdompelen in de wereld van de 16e, 17e en 18e eeuw. „Het is verrukkelijk om hier te wonen”, reageert hij. „Een rustige wereld te midden van het rumoer en de vulgariteit die in Amsterdam zijn opgehoopt.” De Leonhardts bewonen overigens slechts een deel van het pand. „Zo’n 700 vierkante meter.”
Of de musicus zijn leven en werk getypeerd weet door de twee spreuken die buiten op de gevel prijken? „Uitstekend. Hoewel, het zijn natuurlijk woorden van een zakenman. Dat ben ik niet. Ik ben slechts uitvoerend musicus, een tussenhandelaar zogezegd. Ik heb dan ook niet zo veel te vertellen. Het enige wat je als uitvoerend musicus doet, is het werk van anderen zo goed en getrouw mogelijk vertolken. Als dat voorbij is, is het uit. Het tragische is dat in de muziekwereld de uitvoerenden zo vaak worden bejubeld. Terwijl het de composities zijn die de eeuwen verduren.”
Leonhardt heeft naar eigen zeggen dan ook nooit naar bekendheid gestreefd. „Als ik één ding geprobeerd heb níét te worden, is het een bekende Nederlander. Ik moet er niet aan denken dat ik op straat door iedereen herkend zou worden. Ik ben tevreden met de kleine groep kenners en liefhebbers om me heen.”
Hoewel de tussenhandelaar vandaag de leeftijd van de zeer sterken bereikte, is het voor hem nog niet uit. De musicus geeft als klavecinist, organist en dirigent nog tal van concerten, over de hele wereld. De dag voor het gesprek concerteerde hij in Spanje, de dag erna moest hij weer in Oostenrijk zijn. „Als musicus ben je altijd afhankelijk van mensen die je uitnodigen om een concert te komen geven. Ik ben dankbaar dat er nog steeds mensen zijn die me graag horen spelen”, zegt hij bescheiden.
Gustav Leonhardt wordt op 30 mei 1928 in ’s-Graveland, bij Hilversum, geboren. Zijn vader is directeur van een familiebedrijf, een waterleidingfirma die in het midden van de 19e eeuw het water vanuit de duinen naar Amsterdam bracht. „Als je de kraan opendraait, heb je het water dat daaruit komt te danken aan mijn familie.”
Het ligt voor de hand dat de jonge Gustav, een van de drie kinderen, in de voetsporen van zijn vader zal treden. „Het was een gespreid bedje. Ik had op jonge leeftijd directeur van de firma kunnen zijn.”
De muziek en de oorlog gooien echter roet in het eten. „Hoewel mijn ouders geen musici waren, waren ze wel heel muzikaal. Wij kregen als kinderen dan ook allemaal muziekles. De een speelde viool, de ander fluit, en ik was als vanzelfsprekend de toetsenman.”
Zijn ouders blijken een puriteinse visie op muziek te hebben als ze rond 1935 in Duitsland een klavecimbel aanschaffen. „Dat was vóór de Tweede Wereldoorlog heel ongewoon. Maar mijn ouders vonden dat muziek van Bach en Händel en Telemann niet op de piano gespeeld moest worden.”
Als gezin maken de Leonhardts samen veel muziek. „Elke avond. En daarbij speelde ik braaf maar zonder enthousiasme op het klavecimbel.” Dat verandert in het laatste jaar van de oorlog. „Het was de tijd dat alles ophield, ook de school. Eigenlijk moesten mijn broer en ik in Duitsland gaan werken, maar dat wilden we niet. Dat betekende dat we niet meer op straat konden komen. Hele dagen zaten we thuis in onze villa in het Gooi. Steeds zat er iemand op een stoeltje bij het raam op de uitkijk.”
In die tijd ontdekt Gustav het klavecimbel. „Ik kwam helemaal in de greep van het instrument. Ik speelde vooral oude muziek, met name Bach. En als 16-jarige puber wist ik het ineens heel zeker: ik wil de muziek in.”
Als de oorlog voorbij is, moet Gustav van zijn ouders echter eerst het gymnasium afmaken. „Heel terecht natuurlijk. Maar ik vond het verschrikkelijk! De oude muziek en vooral Bach waren m’n één en al. In die tijd dweepte ik met Bach.” Glimlachend: „Ja, ik was echt een dwepertje.”
Als hij zijn middelbare school afgerond heeft, mag Gustav dan toch van zijn ouders -zij het dat ze bleven aarzelen- muziek gaan studeren. Omdat hij zich in de oude muziek wil specialiseren, vertrekt de 18-jarige naar de Schola Cantorum in Bazel. „Dat maakte diepe indruk. Je verlaat een arm en kapot geschoten land en je komt in een land waar niets kapot is. Een land van melk en honing.”
Na zich drie jaar lang in Zwitserland bekwaamd te hebben op het gebied van orgel en klavecimbel, gaat Leonhardt verder naar Oostenrijk. „Mijn ouders waren nog steeds sceptisch over mijn toekomst. Ze wilden me nog een jaar studie geven, om een dirigentenopleiding te volgen.”
Daar komt het echter nauwelijks van. „Ik heb in dat jaar dagelijks van acht tot zes in de nationale bibliotheek gezeten, een van de grootste op muziekgebied. Ik schreef alles over: oude partituren, traktaten, noem maar op. Ik heb de stapels nog steeds liggen.”
Intussen wordt Leonhardt opgemerkt door de directeur van de Weense Musikhochschule, die hem een professoraat aanbiedt. Drie jaar lang doceert hij klavecimbel aan het muziekinstituut. „Voor m’n ouders een pak van het hart.”
Holland is hij intussen niet vergeten. „Ieder jaar met Kerst en in de vakantie reisde ik weer naar huis.” Holland is Leonhardt ook niet vergeten, want in 1953 ontvangt deze een aanstelling als docent klavecimbel aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam. Hij zal daar jaren blijven lesgeven.
In die tijd rijst zijn ster in binnen- en buitenland. Als musicoloog verwerft hij internationaal faam als specialist op het gebied van de oude muziek. Op meer dan 200 platen en cd’s legt hij zijn vertolking van vooral de muziek van Bach vast: klavecimbel- en orgelwerken, maar ook vocale composities. In 1968 speelt Leonhardt zelfs de rol van Bach in de film ”Chronik der Anna Magdalena Bach” van Jean-Marie Straub.
Wat hij met Bach heeft? „Bach is de grootste componist die er ooit geweest is. Zijn muziek is ongelooflijk veelzijdig, interessant, intelligent. Gecompliceerd ook. Zijn composities zijn een lust om te zien. Ongelooflijk knap! Wat daar het geheim van is? Als we dat eens zouden weten! Alle goede dingen in het leven zijn een geheim. Daar is geen recept voor te geven.
Overigens gaat het me vooral om zijn muziek. Zijn persoon vind ik helemaal niet interessant. Misschien is het wel een heel vervelende man geweest. Er zijn zo veel grote kunstenaars te noemen die slecht en onbetrouwbaar waren, terwijl hun creaties subliem zijn. Ik heb wel eens gezegd: Zoals boosdoeners slechts voor een korte tijd kwaaddoeners zijn, zo zijn kunstenaars slechts gedurende korte ogenblikken een bijzonder mens.”
Leonhardts vrouw Marie, een Zwitserse, volgt hem al jaren in zijn specialistische carrière. „Zij is een uitstekend professioneel violiste. Bij de opnames van de cantates van Bach was ze als eerste violist altijd de concertmeester.”
Van de drie kinderen die het echtpaar kreeg, is echter niemand in het spoor van vader gegaan. „Ach ja. Ik ben in ieder geval blij dat ze allemaal van muziek houden. We hebben ook nooit van ze verwacht dat ze de muziek in zouden gaan.” Aarzelend: „Mijn vrouw en ik zijn door de muziek altijd veel weg geweest. Misschien hebben de kinderen haar als concurrent ervaren.”
Inmiddels woont het echtpaar Leonhardt al meer dan vijftig jaar in het centrum van Amsterdam, sinds het begin van de jaren ’70 aan de Herengracht.
Hoe loopt iemand die hele dagen ondergedoken is in de wereld van de oude muziek door Amsterdam? „Het is natuurlijk een oude stad, dus er is ongelooflijk veel om naar te kijken. Er staan hier nog zo’n 7000 huizen en gebouwen uit de 17e en 18e eeuw. Daar haal ik mijn hart aan op. Helaas is zo’n 95 procent van deze monumenten verminkt. Monumentenzorg vindt dat echter prachtig. Het is volgens hen sociologisch interessant om te weten hoe men in de 19e eeuw aankeek tegen oude gebouwen. Terugrestaureren naar de oorspronkelijke staat mag niet. Ze verbieden het goede! Ja, ik heb de pik op Monumentenzorg.” Relativerend: „Het is iets van de laatste tien, vijftien jaar. Het zal wel weer goed komen. Alles voltrekt zich in golfbewegingen.”
Hebt u de Amsterdamse maatschappij de achterliggende vijftig jaar zien veranderen? „Ja. Vroeger had je veel meer zuiltjes. Alles bestond gewoon naast elkaar, ieder had z’n eigen religie. Dat was al eeuwen zo. Ik ben er altijd een beetje trots op dat de rooms-katholieken in ons land nooit vervolgd zijn, ook al waren ze een minderheid. Zuilen zorgen er nog steeds voor dat de boel bij elkaar gehouden wordt. Kijk naar de biblebelt. Die vormt een basis van kracht in Nederland.
Maar hier in Amsterdam zie je dat de maatschappij uiteengevallen is. Ieder doet wat goed is in zijn ogen. Je smijt alles zomaar weg, je rijdt gewoon door rood licht. En de gemeente holt, nee krúípt achter de feiten aan.”
En de integratieproblematiek? „Hmm. Laat duidelijk zijn: geen enkele burger mag het recht in eigen hand nemen. Maar een multiculturele samenleving ís natuurlijk geen samenleving. Het is een opeenhoping van mensen en culturen die langs elkaar heen leven.”
Theo van Gogh? „Vooropgesteld: iedere moord is iets verschrikkelijks. Maar ik vond Theo van Gogh een afschuwelijke figuur. Zo iemand verdient een afstraffing. Natuurlijk niet dat-ie vermoord wordt. Maar wat je ziet, is dat hij een held wordt. Omdat hij zogenaamd stond voor de vrijheid van meningsuiting.” Fel: „Ik vind dat zó belachelijk! Deze man maakte juist voortdurend misbruik van die vrijheid. En waar blijven we dan? Dan kun je doen wat je wilt. Er zijn limieten.”