maandag 31 december 2007

Suziki 37 Solo kantaten

De nieuwste cd in de serie van de Bach kantaten, uitgevoerd door het Bach Collegium Japan, onder leiding van Massaki Suziki is uit. De alto is Robin Blaze.

vrijdag 28 december 2007

Pieter Jan Belder en de sonates van Scarlatti

In het Reformatorisch Dagblad van 15 oktober jl. stond een interview met de clavecinist Pieter-Jan Belder over de sonates van Domenico Scarlatti.


Italiaans genie in Spaanse gouden kooi

Jaco van der Knijff

Veel is er niet bekend over de persoon en het leven van klaviervirtuoos Domenico Scarlatti. Het oeuvre van de 250 jaar geleden overleden Italiaanse componist vormt echter een monument in de tijd.
De ene musicoloog stelt dat Scarlatti met zijn klaviersonates een eigen muzikaal idioom heeft geschapen, zonder voorbeeld én zonder navolging. De ander meent dat de Italiaanse componist in geen enkele categorie is in te delen, behalve in die van de ”interessante historische figuur”. Een derde noemt hem een belangrijke pionier die een brug sloeg tussen de barok en de klassieke periode.Een componist dus die nergens bij hoort, maar die tegelijk in de muziekgeschiedenis zijn schaduw ver vooruitwerpt. Niet te vergelijken met Bach, die in hetzelfde jaar geboren wordt, en heel anders dan Händel, die eveneens in 1685 het levenslicht aanschouwt.
Scarlatti - hij woonde en werkte vooral in Italië, Portugal en Spanje- is geworden wie hij is door ten minste drie personen in zijn omgeving: zijn vader, zijn patrones en zijn concurrent.

Begaafde zoon
Vader Alessandro Scarlatti, zelf een bekende Italiaanse barokcomponist, is zich er goed van bewust dat hij een begaafde zoon heeft. Hij neemt Domenico overal mee naartoe, laat hem spelen voor aanzienlijke personen en probeert her en der een aanstelling te regelen voor zijn zoon. Domenico’s geboortestad Napels is volgens pa niet de plaats voor zo’n talent, ook Rome blijkt niet te voldoen. Daarom stuurt Alessandro de jongeman, waarschijnlijk in 1705, naar Venetië.
Domenico keert echter na een paar jaar weer terug naar Rome, waar hij weer in het kielzog van zijn vader -een dominante man, zo lijkt- opereert. Als (assistent-)kapelmeester is hij na zijn vader verantwoordelijk voor het componeren van vocale en orkestwerken. Het is echter vooral als solist op het klavecimbel dat Domenico in die tijd grote roem verwerft.

Privéleraar
De tweede figuur die van grote betekenis is geworden voor Scarlatti’s levensloop, is Maria Barbara, de muzikale dochter van de Portugese koning João's V. Als Scarlatti in 1720 aantreedt als hofcomponist in Lissabon, wordt hij ook privéleraar van de dan 9-jarige Maria Barbara. Zij blijkt bijzonder getalenteerd als klavecimbelspeelster. Als ze in 1729 in het huwelijk treedt met de Spaanse kroonprins Fernando VI de Borbon, neemt ze haar privéleraar mee. Zodoende komt Scarlatti aan het Spaanse hof terecht, eerst in Sevilla, vanaf 1733 in Madrid.
Het Madrileense hof wordt een gouden kooi voor hem. Een kooi, omdat Maria Barbara Scarlatti beschouwt als haar eigendom; hij is er met zijn muziek primair voor haar. Een góúden kooi, omdat Scarlatti zich met zijn gezin geen zorgen hoeft te maken over inkomsten. En, het koninklijke hof wordt de werkplaats van een gouden oeuvre: hier ontstaan de meer dan 550 klaviersonates die Scarlatti’s roem onsterfelijk hebben gemaakt.
De sonates blijken echter eveneens voor intern gebruik geschreven. Scarlatti geeft slechts een dertigtal composities tijdens zijn leven uit. Deze bundeling, ”Essercizi per gravicembalo” (Oefeningen voor klavecimbel), verschijnt in 1738 in Londen. De composities vormen „geen diepgaande studie, maar eerder een ingenieus spel met de kunst, om u bij het verwerven van meesterschap over het klavecimbel behulpzaam te zijn”, aldus Scarlatti in het voorwoord.

Hofzanger
De andere meer dan 500 sonates vinden door toedoen van Scarlatti’s concurrent hun weg naar de buitenwereld. De populaire castraat Farinelli is vanaf 1737 eveneens in dienst van het Madrileense hof, als hofzanger. Uit niets blijkt dat de twee hofmusici vriendschap hebben gesloten. Echter, na Scarlatti’s dood in 1757 is het Farinelli die Scarlatti’s levenswerk distribueert. Scarlatti bleek -wellicht in opdracht van Maria Barbara- een groot aantal van zijn sonates twee keer te hebben laten kopiëren. Als Farinelli in 1759 voorgoed het Spaanse hof verlaat, neemt de zanger twee sets van vijftien banden, met elk ongeveer dertig klaviersonates, mee naar Italië.
De ene collectie komt in 1835 in Venetië terecht: de 496 Venetiëmanuscripten. De andere set belandt in 1899 in Parma: de 463 Parmahandschriften. De kopieën blijken van groot belang te zijn, omdat alle originele manuscripten van Scarlatti verloren zijn gegaan, onder andere door de aardbeving in Lissabon van 1755.

Microkosmos
Domenico Scarlatti. Kenners noemen zijn klavieroeuvre een microkosmos, een kathedraal waarin elk aspect van de Spaanse volks- en dansmuziek voorkomt. Anderen roemen hem als de belangrijkste Italiaanse componist voor toetsinstrumenten van de achttiende eeuw.
Ook al mag de Italiaanse goudenkooibewoner moeilijk inpasbaar blijken in de muziekgeschiedenis, zijn overgeleverde oeuvre -en hoeveel zal er verloren zijn gegaan?- doet hem voortleven als genie, ook tweeënhalve eeuw na zijn dood.

„Deze muziek is fantastisch”
Klavecinist Pieter Jan Belder (1966) uit Arnhem nam de achterliggende jaren alle 555 klaviersonates van Domenico Scarlatti op. De 36 cd box, een uitgave van Briljant Classics, werd vorige maand in Utrecht gepresenteerd.

Opgelucht?
„Nou ja, opgelucht. Het is goed dat het een keertje klaar is, maar ik heb het tot het laatst toe met veel plezier gedaan.”

De eerste reacties op uw project zijn heel positief. Waar ligt uw kracht?
„Ik denk dat dat te maken heeft met mijn feeling met de Spaanse volksmuziek.”

Hoe komt u aan die voeling?
„Geen idee. Het is net als met de liefde: je houdt van iemand, maar om dat nu te gaan ontleden.”
Hoe kwam u ermee in aanraking?
„Op het conservatorium moest ik deze muziek al spelen, maar lange tijd had ik er niet zo veel mee. Ik speelde veel Bach, maar ik kon de verbinding met die Spaanse volksmuziek moeilijk leggen. Het idioom van Scarlatti moet je dan ook leren begrijpen. Toen ik tijdens een Belcanto Festival met zangers in een opera aan het werk was, sprak die heel andere manier van musiceren me enorm aan. Die joie de vivre, die levenslust. Kijk, Bachs muziek is heel serieus, alles klopt op een bijna architecturale manier. Bij Scarlatti gaat het om een veel lossere manier van omgaan met de muziek. Uiterlijk heel uitbundig, maar tegelijk vol van drama en melancholie.”

Wordt het niet saai, 555 sonates van één componist op één soort instrument?
„Voor mij niet. Deze muziek is fantastisch. En het is bij iedere sonate opnieuw de kunst om het muzikale verhaal te vertellen. Met het oog op de luisteraar heb ik twaalf verschillende instrumenten uitgekozen. Naast tien verschillende klavecimbels bespeel ik ook de fortepiano, een kopie van een Ferrini instrument uit de 18e eeuw. Ook deed ik een paar sonates op het Naberorgel in de Koepelkerk in Arnhem.”

In 2001 zei u tegenover deze krant dat het een uitdaging is om deze muziek uit een statisch instrument als het klavecimbel te wringen. Hoe hebt u dat bereikt?
„Waar je vooral mee werkt, zijn timing en articulatie. Die elementen moet je helemaal uitbuiten. Verder breng je nuances aan met je aanslag, het toucher. Het is een gevecht om dat instrument iedere keer weer tot leven te brengen, maar tegelijkertijd een inspirerende uitdaging.”

Al aan een volgend project begonnen?
„Jazeker. Met mijn ensemble Musica Amphion zijn we bezig alle kamermuziek van Henry Purcell op te nemen. Verder is het de bedoeling om als solist Das Wohltemperierte Klavier van Bach op cd zetten. Daarnaast hoop ik de complete klavierwerken van Padre Antonio Soler (1729 1783) op te gaan nemen. Dat betreft 120 sonates, vergelijkbaar met die van Scarlatti. Dat moeten ongeveer twaalf cd’s worden.”

Koopman blijft

In het Reformatorisch Dagblad van 8 oktober stond het mooie bericht dat Ton Koopman en zijn ensemble in Nederland blijft:

Ton Koopman blijft

Ton Koopman blijft met zijn Amsterdam Baroque Orchestra in ieder geval tot 2009 in Nederland. Het ministerie van OCW en een aantal fondsen hebben een eenmalige extra subsidie van 185.000 euro toegezegd. Vorig jaar dreigde Koopman uit onvrede met het subsidie-beleid in Nederland met zijn orkest naar Bordeaux te gaan.
In eerste instantie wilde toenmalig minister van OCW Van der Hoeven het beroemde ensemble geen extra geld geven. Nadat er gesprekken zijn geweest met Koopman en OCW zijn situatie goed heeft bekeken, heeft de minister het barokorkest eenmalig 50.000 euro toegezegd, aldus een woordvoerder van OCW. Hij is niet bang dat deze kwestie precedenten schept voor andere oudemuziekensembles. „Koopman is een uitzonderlijk geval.”

donderdag 27 december 2007

Overzicht van de eerste 36 cd's

Hieronder treft u het overzicht aan van de cds met Kantaten van Bach, die door Masaaki Suziki en het Bach Collegium Japan zijn uitgevoerd, en uitgebracht door het label Bis:








Wanneer u op de foto's klikt, kunt u de tekst beter lezen.

woensdag 12 december 2007

Motet Jesu meine Freude

Onlangs is er een dissertatie verschenen over Jesu meine Freude, een motet van Johann Sebastiann Bach, en is geschreven door Arie Eikelboom. Hieronder treft u een interview met hem aan, zoals deze is verschenen in het Nederlands Dagblad.

Muziek en zang eren God het meest

door Roel Sikkema

Calvijn als man van de psalmen en Luther van de gezangen. Van dat stereotiepe beeld is de Haagse kerkmusicus Arie Eikelboom na zijn promotiestudie wel af. ,,Luther ging anders met de psalmen om dan Calvijn, maar ze werden in de lutherse traditie beslist niet veronachtzaamd. De jongens op de koorschool van Bach moesten ze alle honderdvijftig uit het hoofd leren.’’ Gisteren promoveerde Eikelboom op een dissertatie over Bachs motet ‘Jesu, meine Freude’ BWV 227 aan de universiteit van Groningen.

Bach schreef zijn kerkmuziek niet ter verpozing. Hij had een verhaal te vertellen, een Bijbels verhaal, zegt Eikelboom. Bachs motto was: ik maak muziek om God te eren en de naaste te beleren. Dat is ook duidelijk bij het motet BWV 227, dat de kern van het christelijk geloof bevat. Het is een praedicatio sonora, een muzikale preek. Eikelboom heeft daarvoor verschillende argumenten. ,,Allereerst tekstuele. Bach wisselt de coupletten van het koraal af met Romeinen 8 : 1, 2, 9, 10 en 11. Dat lijken nogal willekeurig gekozen teksten, maar daarin is juist de kern van het lutherse geloof te vinden. Het gaat over het werk van de Geest die het geloof in Jezus Christus bewerkt, waardoor de gelovige gered wordt en uit de dood wordt opgewekt om Christus te eren. Er valt nog een driedeling op: het gaat eerst over het leven op aarde, daarna over de voorwaarde voor de overgang van een aards naar een geestelijk leven en ten slotte over het leven na de dood. De vijf fragmenten uit Romeinen en de zes coupletten van het lied leveren zo een mooie elfdelige structuur op.’’

En die teksten worden dan versterkt en onderstreept door de muziek?
,,Ja. Bach maakte verschillende zettingen voor de coupletten. In de muziek waarin hij de Bijbelteksten laat horen, onderstreepte hij bepaalde woorden door muzikale stijlmiddelen. Dat deed hij door steeds dezelfde intervallen bij bepaalde woorden te gebruiken en door stiltes in te lassen – bijvoorbeeld bij het woord ‘nichts’ bij Romeinen 8 : 1 (Es ist nun nichts verdammlichs). Zo paste hij regels uit de retorica en de affectenleer toe. De retorica is het stelsel van regels die voorschrijven hoe een goed betoog kan worden opgebouwd. Bij affecten gaat het om een gemoedstoestand die ‘het gevolg is van verandering van vapors of temperamenten’, zoals H.H. Eggebrecht definieert.’’

Specifieke intervallen bij bepaalde woorden of begrippen. Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
,,Bijvoorbeeld: het octaaf werd als een volkomen interval gezien, dat verwijst naar God de Vader. De kwint verwijst naar God de Zoon en de kwart naar de Heilige Geest.’’

Hoe kwam Bach aan zulke regels?
,,Het gebruik van getallen in de muziek dateert uit de middeleeuwen. Muziek was toen onderdeel van de wiskunde, men zocht harmonie in vaste getalsverhoudingen die je ook terugziet in de architectuur. Alles had zijn vaste maat en was daarmee een verwijzing naar God zelf. Die visie werd gebaseerd op een tekst uit het apocriefe boek De wijsheden van Salomo: ‘Alles hebt Gij naar maat, getal en gewicht geordend’. In getalsverwijzingen gaat Bach heel ver, zo hebben het aantal maten en soms het aantal noten een betekenis. Wanneer hij ergens 22 noten gebruikt, kan dat heel goed een verwijzing naar Psalm 22 zijn, ‘Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij?’. Want hij kende z’n psalmen heel goed.’’

Uit het hoofd
Dus het beeld van Calvijn als de man van de psalmen en Luther als de man van gezangen klopt niet? ,,Het is in ieder geval onvolledig. Ook Luther kende de psalmen door en door, maar bij hem hadden ze een andere functie dan bij Calvijn. Luthers rechterhand Melanchthon stelde een ‘Schulordnung’ op waarbij de leerlingen alle honderdvijftig psalmen uit hun hoofd moesten leren. Dat gold ook de scholen die Bach als jongen bezocht. Luther vond de psalmen belangrijk omdat ze volgens hem alle naar Christus verwijzen. Calvijn zag de psalmen meer als liederen waarin alles wat zich tussen God en mensen afspeelt, aan de orde komt. Hij herkende zijn eigen leven in de teksten van David. Luther ging op een andere manier met de Bijbel om dan Calvijn. Volgens Luther wordt de Bijbel pas het levende Woord, wanneer die ‘inn Schwanck’ komt. Wanneer het Woord gaat ‘trillen’, wat gebeurt wanneer je van je geloof gaat zingen. Daarom was muziek voor hem een wezenlijk onderdeel voor de eredienst. Bij Calvijn sprak het Woord al, wanneer je de Bijbel op je schoot las. Luther zag – helemaal vanuit die middeleeuwse benadering – muziek als een scheppingsgave. God had de muziek gemaakt voor de zondeval, harmonieën verwijzen naar de harmonie van de schepping. Daarom was die voor hem essentieel in de eredienst. Voor Calvijn was muziek een menselijke uitvinding.’’

Hebt u tijdens uw studie belangrijke ontdekkingen gedaan?
,,In de eerste plaats de vele psalmverwijzingen die Bach niet alleen in dit motet maar ook in andere vocale muziek heeft verstopt. Wat de instrumentale muziek betreft, zou het interessant zijn te kijken of ze ook in zijn koraalbewerkingen voor orgel te vinden zijn. In de tweede plaats de vaste intervallen bij bepaalde begrippen en woorden. Bach laat heel vaak een kleine sext horen bij het woord ‘erbarmen’ of een vergelijkbaar begrip. Nu kunnen critici zeggen dat Bach dit niet altijd bij dit woord doet. Dat klopt, maar in dat geval wil hij kennelijk een ander woord uit de zin muzikaal beklemtonen. Het is interessant te onderzoeken welk woord dat dan is en waarom.’’

Heeft zo’n promotie ook nut voor de hedendaagse muziekpraktijk?
,,Bach gebruikte allerlei retorische middelen en het is goed te ontdekken welke dat zijn. Daardoor kun je nog beter naar zijn muziek luisteren. Daarom vind ik dat je om Bach goed te kunnen begrijpen, kennis moet hebben van de muziekopvatting en de theologie van zijn tijd. En dat het gewenst is dat bij de uitvoering van Bachs cantates in kerkdiensten die kennis wordt doorgegeven. Uit zo’n toelichting is dit proefschrift ontstaan.’’

Nood van de wereld
Wat is volgens u liturgie?
,,Liturgie is de samenkomst van de wereld voor Gods aangezicht. Niet alleen van de kerkelijke gemeente. Daarom bidden en zingen we ook over de nood in de hele wereld. Psalm 13 geeft stem aan de ontheemde vrouw in Darfur, Psalm 11 aan de man die net heeft gehoord dat hij aan een ongeneeslijke ziekte lijdt.’’

Maar u wilt ook meer dan psalmen zingen?
,,Ja, omdat elk lied – ook een psalm – maar een klein deel van de Bijbelse boodschap kan belichten. Ons zingen is steeds onvolledig en daarom hebben wij liederen uit het verleden nodig. Nicolaï, Beets en Oosterhuis zijn alle drie eenzijdig, maar hebben ook alle drie een beetje gelijk. Om een paar voorbeelden te noemen: voor Ambrosius was de opgaande zon een teken van de opstanding. En Nicolaï bezong de liefde tussen God en de mens. De zondeval was voor hem allereerst dat Adam de liefdesband met God verbrak. Natuurlijk zijn beide benaderingen eenzijdig.’’

Leeft dat besef voldoende bij liturgen?
,,Ik weet natuurlijk niet wat er overal gebeurt, maar wat ik zo hier en daar opvang, stemt me niet vrolijk. Ik ben erg bang voor het oprukken van het evangelicale lied. Ik vind Opwekking erg oppervlakkig met z’n nadruk op blijheid en de persoonlijke band met Jezus.’’Vindt u met Luther dat het Woord van God ‘inn Schwanck’ moet worden gebracht?,,Jazeker, muziek is een wezenlijk onderdeel van de liturgie. Je kunt een eredienst niet zonder muziek en zang voorstellen, daarin eren we God het meest.’’

Harmonium
Komt u uit een luthers nest?
,,O nee, beslist niet. Mijn wieg stond in de Rotterdamse wijk Oud-Mathenesse. Mijn ouders waren lid van de vrijgemaakt-gereformeerde kerk in Delfshaven. Toen ik op de lagere school zat, hadden we nog geen eigen kerk en kerkten we in de Oude Kerk, de Pilgrimsfatherskerk. Ik denk dat daar mijn interesse in de kerkmuziek is begonnen. Dat werd verder gestimuleerd door het zingen thuis. Mijn moeder speelde zondagavond op het harmonium en we zongen dan allerlei liederen. Niet alleen psalmen, maar ook Johannes de Heer en andere liederen. Ik kreeg vanaf mijn achtste jaar orgelles en heb op mijn dertiende m’n eerste kerkdienst gespeeld. Ik werd toen vervanger van Wim Roos, die organist was in de kerk van Delfshaven.’’

Toch bent u niet vrijgemaakt gebleven.
,,Nee, mijn eerste twijfels kwamen op de mid-delbare school. Ik was kritisch, ik stelde soms moeilijke vragen aan de godsdienstleraar. Mijn twijfels werden sterker toen ik in mijn conservatoriumtijd invaller werd in een ‘gewone’ Gereformeerde Kerk (synodaal zeiden we toen). Ik had geleerd dat dit een foute kerk was, maar die bleek niet veel van de onze te verschillen. De echte breuk kwam toen ik een functie als cantororganist bij een hervormde kerk aannam. Dat was onverenigbaar met mijn lidmaatschap van de vrijgemaakte kerk, ik kwam onder censuur en werd uiteindelijk afgesneden. Dat was een heel vervelende tijd.’’

In 1975 werd u na Adriaan Schuurman cantororganist aan de Haagse Maranathakerk. Was het niet moeilijk zo’n bekende musicus op te volgen?
,,Schuurman was mijn leermeester aan het conservatorium en wilde mij wel graag als opvolger. Toch heeft hij op die keuze geen enkele invloed uitgeoefend. Er werd een proefspel georganiseerd waaruit ik werd gekozen. Ik heb daar een bijzonder interessante tijd gehad, vooral onder ds. Wim van der Zee, die mij erg heeft gestimuleerd.’’

Biblische Sonaten
Zo’n baan als cantororganist is in Nederland nergens voltijds. Wat deed u daarnaast?,,Vanaf 1970 was ik eerst docent muziek aan een aantal middelbare scholen en vanaf 1976 aan een PA (de voorloper van de pabo) in Rotterdam. In 1988 nam het aantal studenten sterk af en kon ik daar niet blijven. Gelukkig was er geld beschikbaar voor een studie, en toen heb ik een doctoraalstudie muziektheorie gevolgd. In 1990 studeerde ik af op een scriptie over de ‘Biblische Sonaten’ van Johann Kuhnau, de voorloper van Bach als Thomascantor. Intussen schreef ik geregeld artikelen over hymnologie in een organistenblad. Mede daarom werd ik in 1983 gevraagd om parttime docent hymnologie te worden aan het Instituut voor Kerkmuziek in Utrecht. Dat was eerst rooms-katholiek, maar ging zich toen verbreden. Ze zochten een protestantse hymnoloog. In 1989 fuseerde dit instituut met het Utrechts Conservatorium. Daar was toen een vacature muziekgeschiedenis, die ik kon vervullen. Dat ging zo door tot twee jaar geleden, toen ik met de fpu kon en gelegenheid kreeg om mijn promotiestudie te gaan doen."

’Waarom bent u niet op Kuhnau afgestudeerd?
,,Dat was oorspronkelijk ook de bedoeling. Ik ben ook wel begonnen aan die studie, maar door allerlei oorzaken kwam het er niet van. Dat het uiteindelijk dit motet van Bach werd, heeft te maken met toelichtingen die ik op dit werk heb gemaakt voor concerten van het koor Magister Cantat, waarvan ik dirigent ben. Ik liet die aan wat mensen zien, die me stimuleerden om dat uit te werken tot een proefschrift.’’

Valt u nu niet in een ‘gat’ wat uw tijd betreft?
,,Het zal inderdaad even wennen zijn om niet meer met het proefschrift bezig te zijn. Maar ik heb nog genoeg plannen. Zo zou ik graag een overzichtswerk over hymnologie maken, want dat is momenteel in Nederland niet beschikbaar.’’

Arie Eikelboom is op donderdag 29 september gepromoveerd tot doctor in de muziekwetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Promotor was prof.dr. A.L. Molendijk met dr. J.R. Luth als copromotor. Van zijn proefschrift is een handelseditie verschenen onder de titel ‘ Jesu, meine Freude BWV 227 van Johann Sebastian Bach, een praedicatio sonora’ (Uitg. Boekencentrum, Zoetermeer 2007. 432 blz. € 34,90).

http://www.nd.nl/Document.aspx?document=nd_artikel&id=104578